Als ik mensen tegenkom die ik bewonder, vertoon ik grote klunzigheid.
Ik weet nauwelijks een woord uit te brengen, bang als ik ben dat in een gesprek over ditjes en datjes de bewonderde ?ook maar een gewoon mens? blijkt, terwijl ik hem of haar voor een mensensoort van hogere orde hield.
Het maakt niet uit of de door mij bewonderde man of vrouw leeft, of allang is overleden.
Zo heb ik een paar keer in Bussum rond het huis van de door mij mateloos bewonderde dichter Herman Gorter gecirkeld.
Zou ik durven aanbellen?
De kans dat ik de in 1927 overleden geniale woordkunstenaar zou storen, was gering.
Wat een puberachtig gedrag - gewoon dóen!
Een vrouw, waarschijnlijk de huidige bewoonster, deed de deur op een kier open.
?Neemt u mij niet kwalijk,? zei ik bedeesd, ?ik weet dat Herman Gorter hier heeft gewoond en...?
?En nu woon ík hier?, zei de vrouw, die feilloos aanvoelde wat voor vlees ze in de kuip had. Vermoedelijk was ik de honderdste Gorteradept die aanbelde.
Ik durfde mijn zin af te maken.
?...nu wilde ik vragen of iets in het huis nog aan Herman Gorter doet denken.?
Een tamelijk stompzinnige opmerking.
Gorter had aan de bevriende architect Berlage gevraagd, een ontwerp voor een huis in Bussum te schetsen. In 1893 betrok hij met zijn vrouw het pand. In de studeerkamer gaf hij dagelijks privé-lessen Grieks en Latijn, bij wijze van broodwinning.
En ik kwam na 110 jaar vragen of hij er nog woonde.
De vrouw bleek aardiger dan aanvankelijk leek. Ze zwaaide de deur open. ?Komt u maar even binnen?, besloot zij.
Ze ging me voor. ?In wat de studeerkamer was, staat nog zijn authentieke kachel.?
Ik keek, gedurende dertig seconden, naar de kachel van Herman Gorter.
Het is een ronde, met art deco-achtige motiefjes versierde, oude kachel.
Na de bewoonster mijn excuses te hebben aangeboden voor de overlast en haar uitvoerig te hebben bedankt voor de genoten gastvrijheid, fietste ik opgetogen weg.