In onze buurt woonde een man die liet doorschemeren dat hij de commandant was van de plaatselijke verzetsgroepen.
Wat voor spionage-activiteiten hij precies ondernam, welke verzetsdaden onder zijn leiding werden gepleegd - zo heeft mijn vader het vaak verteld - wist uiteraard niemand. 'Levensgevaarlijk! Daar mag en kan ik niets over zeggen.'
Maar hij wilde graag suggereren dat hij zo ongeveer dagelijks in contact stond met onze regering in Londen.
Toen het grote moment van de bevrijding was aangebroken, staken mijn ouders en alle buren in de straat de al jaren klaarliggende vlaggen uit. Ze holden naar buiten, waar men elkaar omarmde en in lange slingers hossend door de straat ging.
Op dat moment kwam de verzetsleider de hoek van de straat om, overzag de dansende menigte, waarna hij met boze armgebaren de feestvreugde trachtte te bedaren.
'Stop! Stop!,' riep hij met luide stem, 'wat is hier aan de hand? Bevrijding? En de commandant weet nog van niets? Als het echt zover was, zou men mij zeker hebben gewaarschuwd!'