Daar staat het weer eens in de krant, het gedicht van de in 1992 overleden Rotterdamse dichter C. B. Vaandrager - het beroemdste gedicht van de Zestigers (NRC Handelsblad, vanavond, pag. 33):
De kroketten in het restaurant
zijn aan de kleine kant.
De Zestigers, dichters als Vaandrager, Verhagen, Sleutelaar en Armando, de redactieleden van de literaire tijdschriften Gard Sivik en De Nieuwe Stijl, publiceerden werk, dat in het begin van de zestiger jaren opzien baarde.
Als reactie op het experimentele en barokke taalgebruik van de Vijftigers, wezen zij op de realiteit, het 'gewone leven'.
Was dit nog wel literatuur?, vroegen de critici zich vertwijfeld af.
De Zestigers staan nu weer volop in de belangstelling. Het boek Zestig is een bewerking van het proefschrift van Bertram Mourits.
De meesterlijke boeken van Vaandrager - De Reus van Rotterdam en De Hef - zijn herdrukt.
Terug naar het krokettengedicht. Het prijkt ook op een muur in het Rotterdamse Hotel New York. Merkwaardig, dacht ik, toen ik het herlas, er ontbreekt iets essentieels.
Ik trok nummer 32 van Gard Sivik uit de kast (wie wat bewaart, heeft wat) en stuitte op de cyclus van Cornelis Bastiaan Vaandrager MADE IN MADURODAM, een serie van vier gedichten.
Het eerste luidt:
Wat gebeurde er met
reserve-luitenant Maduro?
Hij offerde zijn leven (1916-1945)
voor het vaderland.
Het gedicht brengt plechtig in herinnering, dat Madurodam is vernoemd naar een gesneuvelde militair. Het gedicht over de kleine kroketten is nummer drie uit de reeks. Als je niet weet dat het over Madurodam gaat, krijgt het een andere lading. Of niet?
Mijn vraag: met Madurodam in het achterhoofd wordt het gedicht geestiger en betekenisvoller, of kan het, zoals het in de krant is afgedrukt, op zichzelf staan?