Mijn vader was een groot tuinier, zijn leven lang.
Nagenoeg elke dag zei hij na het avondeten: ?Ik ga nog even naar de tuin.? Waarmee hij zijn lapje grond op het volkstuincomplex bedoelde, op vijf minuten fietsen van ons huis.
Tuinen voor het mooi, met uitsluitend bloemen en planten, perken en gazons, waren er toen nog niet zoveel. Een tuin moest wat opleveren. Wij aten het hele jaar door van de tuin.
Mijn vader verbouwde er aardappels, bloemkool, andijvie, sla, en spruitjes, maar hij had er ook bessenstruiken staan, dahlia?s, rabarberplanten en sierpompoenen.
Ja, die pompoenen waren belangrijk voor hem. Niemand op het gehele complex kweekte zulke bijzondere sierpompoenen.
Rare vormen hadden ze, felle kleuren. Geel, rood, ja, zelfs lichtblauw in mijn herinnering, met wratachtige uitstulpsels.
Ze waren niet om te eten - er wordt tegenwoordig veel pompoensoep gegeten, geloof ik - maar in die overzichtelijke jaren vijftig kweekte men sierpompoenen - ?heel gek!? - gewoon nog voor de sier. Om neer te leggen, of om er schalen mee te vullen voor op het dressoir en de vensterbank.
Die nutteloze sierpompoenen werden artistiek, zo niet kunstzinnig gevonden. De sierpompoenen waren de enige stukjes echte kunst die wij in huis hadden.
In jaren van overvloedige oogst, lagen ze overal. Bij ons thuis brak je je nek over de sierpompoenen. Ze lagen in de vestibule. Ze rolden je tegemoet in de gang - ze pronkten daar op het plankje met de klerenborstel onder de spiegel. In hun glazen schaal bovenop de grote televisiekast, gaven ze kleur aan de zwart-wit beelden op het scherm. Ook op het scheve Perzische tapijtje op de lage salontafel, kwamen de heftige kleuren goed uit.
Mijn vader had een reusachtige hekel aan het regime dat door het bestuur van de Volkstuinvereniging aan de leden was opgelegd. Strenge voorschriften dienden punctueel te worden nageleefd. Tuinnetheid, tuinnormen en tuinwaarden en de goede naam van het tuincomplex stonden hoog in het vaandel.
De tuinen mochten geen verwaarloosde aanblik bieden, onkruid was taboe en ik herinner me die angstige keer dat mijn vader en ik ons schuil hielden in het tuinschuurtje, omdat een commissie onze tuin kwam toetsen aan de voorschriften.
Muisstil hielden we ons, weggedoken onder het raampje in de schuurdeur. We hoorden de commissieleden mompelend beraadslagen.
?Schoften! Donder van mijn tuin af!?, siste mijn vader. Als hij die verwensingen hardop zou hebben geuit, zou hij zeker worden geschorst en zijn tuin verbeurd verklaard.
Met zijn sierpompoenen nam mijn vader wraak.
Hoe hij aan de zaden is gekomen, weet ik niet, maar nog datzelfde jaar plantte hij een soort ReuzeSuperPompoenen die, eenmaal aan het groeien geslagen, niet van ophouden wisten. De bladeren werden twee keer groter dan het grootste Groothoefblad dat tot op dat moment in Nederland bekend was. De gezwollen stengels, zo dik als de trossen van een oceaanwaardig vrachtschip, kronkelden wellustig over de paden en trokken zich van God noch tuingebod iets aan.
En de vruchten...
Als mijn vader probeerde zo?n sierpompoen mee naar huis te nemen en hij met behulp van een bevriende buurman-tuinder een exemplaar op zijn, met een plank verlengde, bagagedrager had getild, steigerde de fiets door het gewicht van de Megapompoen meteen achterover, waarna hij met twee man aan het stuur neergedrukt moest worden, tot mijn vader bij wijze van contragewicht op het zadel had plaatsgenomen.
En nóg was de tocht naar huis op de wiebelende fiets levensgevaarlijk te noemen. Elk moment konden de achterassen het begeven.
Eén keer is een ernstig ongeluk gebeurd, door toedoen van de grootste pompoen die mijn vader ooit oogstte. Een exemplaar, dat in deze tijd moeiteloos de voorpagina van De Telegraaf zou halen en het Guiness Book of Records. Een gigant van een pompoen, die door mijn vader en drie helpers in een kruiwagen was getild en te voet naar huis gereden.
Nat bezweet kwam mijn vader aan. De bedoeling was dat de pompoen bij wijze van beeldhouwwerk op het platje in de achtertuin zou worden opgericht. Maar toen mijn vader de kruiwagen door de gang manoeuvreerde is er iets fout gegaan. De kruiwagen kantelde, de GigantPompoen kapseisde, scheurde open en braakte een stroom van zeker twintig liter bruine blubber uit.
Tegen de ochtend van de volgende dag was de gang alweer aardig leeggeschept, maar mijn vader en moeder moesten een halfjaar op de kleintjes letten, voor de door de giftige sappen wit uitgebeten gangloper door een nieuwe kon worden vervangen.
Een jaar later werden sierpompoenen door het bestuur van de Volkstuinvereniging op de lijst met Verboden Gewassen geplaatst.
(Fragment uit een toespraak ter opening van de beeldende kunsttentoonstelling ?Tuinen? in de Grote Kerk van Emmen.)