Gisteravond moest ik in Den Haag zijn en ik kon het niet laten: ik ging een paar uur eerder, zodat ik een korte dwaaltocht door mijn favoriete gedeelte van de stad kon maken.
De Vruchten-, Bomen- en Bloemenbuurt, de hele zuidwesthoek tot aan Kijkduin toe - een niet-Hagenaar zou niet weten wat ik er zoek.
Voor de buitenstaander zijn het saaie, suffe straten die daar sinds de jaren twintig en dertig een beetje liggen te liggen.
Maar ik kan er peinzend worden aangetroffen, starend naar een portiek in de Perenstraat (waar oom Pim en tante Tine woonden).
Op de Thorbeckelaan weet ik een gevel aan te wijzen waarop, als je goed kijkt, in verbleekte letters het woord Sierkan nog is te ontwaren - er was daar een zuivelwinkel gevestigd.
Op de Mient heb ik de plaats bepaald waar ongeveer de Minangkabousehuizen moeten hebben gestaan. Raadselachtig fata morgana in een complex schooltuintjes. Indische, houten huizen, met oosterse, gebogen daken, temidden van sla, afrikaantjes en rabarber.
Ik weet zelf niet wat ik er zoek.
Waarom keer je voortdurend terug naar het terrein van je jeugd?
In 1987 maakte ik een film waarin ik een antwoord probeer te vinden.
Het verslag van een dramatisch bezoek aan mijn ouderlijk huis.
De film bevat ook een fragment uit Het Gat van Nederland (1973), waarin ik een duet met mijn moeder zing.
Camera: Paul van den Bos; geluid: Roel Bazen;
montage: Ot Louw