Bovenste foto, van links naar rechts: de kleine hoofdredacteur, de Duitse jongen, boezemvriend Henk.
Voorop: het zusje van de hoofdredacteur.
Aan de lengte van mijn zusje te zien en omdat er nog een deur zit in de schutting rond de achtertuin (er zijn nog geen wederopbouwhuizen tegenaan gezet), dateer ik de foto op 1948.
Mijn ouders hebben een Duitse jongen in huis genomen.
Kinderen uit de puinhopen van het Ruhrgebied, kregen de kans in Nederland aan te sterken.
Terwijl er hier nog van alles op de bon was.
Maar daar was het erger dan hier.
(Goed van mijn ouders dat ze dat deden - ze waren zelf net hersteld van de hongerwinter, denk ik.)
Günther.
Toen hij kwam: een inbleek, schichtig ventje, waarmee je geen woord kon wisselen.
Toen hij ging (ik denk een half jaar later): onze beste vriend.
Günther paste zich razendsnel aan, sprak binnen enkele weken vloeiend Nederlands, ging met ons naar school, was een broertje.
Bij het poseren voor de foto demonstreer ik onze verbondenheid met mijn arm om zijn schouder.
Op een droeve dag hebben we hem weggebracht naar een verzamelpunt, waar alle in Nederland verblijvende Duitse kinderen, beladen met voedsel- en speelgoedpakketten in de bussen stapten en werden uitgezwaaid door de huilende pleeggezinnen.
We hadden het nog vaak over Günther. We misten hem.
We hoorden niets meer van hem. Maar dat was niet vreemd - we hadden niet eens telefoon.
Er zit een rare staart aan dit mooie verhaal. Moet ik toch maar vertellen.
Wel tien jaar later. Ik kwam in een weekend naar huis en mijn vader en moeder vertelden dat Günther was opgedoken.
Op een avond werd er aangebeld en stond hij voor de deur.
Maar het was geen vrolijk weerzien.
Günther gedroeg zich onbeschoft. Hij had geld gevraagd. Of misschien wel geëist.
In het Duits, want Nederlands sprak hij niet meer.
?Het was heel onaangenaam.? Mijn vader had hem de deur moeten wijzen.
Meer wilden ze er niet over kwijt.
?En het was zo?n lief jongetje?, zei mijn moeder later nog wel eens.