In de stampvolle concertzaal vibreerde een volmaakte stilte.
Het spel van de meesterpianist was soms zo zacht en intens, dat het die stilte accentueerde.
Na verloop van enige tijd ging ik meer op de stilte dan op de muziek letten.
De stilte was on-Nederlands diep - geen kuchje, geen humpje, geen ademtocht werd gehoord.
Stel je toch eens het rampzalige moment voor dat iemand uit het publiek deze geconcentreerde stilte zou openscheuren. Iemand die een hoestaanval zou krijgen. Of iemand die ernstig onwel werd en door het gangpad naar de uitgang moest strompelen.
Als ik het maar niet was - vijftienhonderd hoofden die zich in afgrijzen in jouw richting zouden buigen...
Ik wist zeker dat ik mijn mobiele telefoon had uitgezet.
Ja, wist ik het zeker?
Twee keer gecontroleerd, stelde ik mezelf gerust, waarna ik me weer aan de stilte en de muziek overgaf.
Parkeergeld!
Ik had thuis handenvol munten verzameld, want de parkeerautomaten in de buurt van de concertzaal gedroegen zich als onverzadigbare geldeters.
Maar ik had nog een paar munten over. Die zaten in mijn rechterbroekzak en als ik mijn been strekte, zouden de munten wel eens uit de broekzak met een rampzalig gekletter op de houten vloer kunnen vallen.
Ik legde mijn hand op mijn bovenbeen en hield de munten door de stof van mijn broek heen onder controle.
Toch besloot ik - ter geruststelling - ze naar een betrouwbaarder bewaarplaats over te brengen.
In de korte ontspanning tussen een prélude en een fuga, deed ik een greep in mijn rechterbroekzak en bracht de handvol munten in een snelle beweging naar de linkerbinnenzak van mijn colbert. De pianist zette een ragfijn thema in.
Toen ik mijn vuist opende, vielen de meeste munten in mijn binnenzak.
Een 1-euromunt en twee 2-eurojoekels verkozen de vrijheid.