Jan Pronk zit nu thuis in zijn studeerkamer koortsachtig te bedenken wat hij morgen zal zeggen/niet-zeggen.
Als hij voorzichtig door een kiertje van de gordijnen kijkt, ziet hij hoe beneden in zijn voortuin, bij het licht van een zaklantaarn, een paar tentjes worden opgeslagen. Hij herkent een radioverslaggever en een fotograaf.
Idee! Als hij nu eens Israël bij de horens vat? Dat hij zich al jaren geleden heeft uitgesproken tegen de Israëlische politiek ten aanzien van de Palestijnen?
Dat hij niet langer politieke verantwoordelijkheid kan dragen voor het feit dat Nederland wapens levert aan Israël? Dat hij al veel eerder dan de Mensenrechtencommissie van de VN van mening was, dat Israël genocide aan het bedrijven is?
Hij zou zich een weg moeten banen door een nog grotere kluwen mediabedieners dan vandaag. En hij zou morgenavond weer op het torentje moeten verschijnen voor een donderspeech van Kok. Maar hij had het er graag voor over.
Ferry Mingelen had gelijk: het is nog lang geen vrijdag. Voor het einde van de week zal hij alles wat zijn geweten belast eruit kwakken.
Voor woensdag staat Somalië op het programma. Donderdag: onze slaafse pro-Amerikahouding na de elfde september 2001. Vrijdag, de apotheose: de politionele acties, waarvoor we allemaal collectief schuld dragen. Dan kondigt hij zijn aftreden aan.
En zo verlaat hij het Binnenhof. Hij heeft boete gedaan. Wij zijn van onze zonden bevrijd.
Professor Rutten heeft gelijk gekregen. Er is een wonder geschied. De Ridderzaal is in de nacht van zaterdag op zondag wit geworden. Maagdelijk, stralend wit.