Meneer Foppe herinnerde zich die ene keer dat hij met zijn moeder naar de film was geweest.
Moeder had, voor zover meneer Foppe wist, nog nooit een stap in een bioscoop gezet, maar dit keer wilde zij dolgraag.
Het was een hele reis naar de grote stad en toen moesten ze nog lang staan voordat ze eenmaal binnen waren - voor de bioscoop stond een lange slingerrij van enkele honderden wachtenden.
Hij herinnerde zich de overweldigende beelden. In kleur! En kleurenfilm hadden de kleine meneer Foppe en zijn moeder nooit eerder gezien. (Televisie was er nog niet.)
Toen ze eenmaal weer thuis waren, raakte moeder er niet over uitgepraat. Zo leuk. Zo gewoon. Zo hartveroverend. En hoe de Koningin zomaar danste met die vrolijke, uitgelaten, juichende zwarte mensen. En wat was het toch geweldig dat je het in de Cineac allemaal mee kon maken - het Bezoek van het Koninklijk Paar aan de West.
Goh, wat was dat lang geleden, overdacht meneer Foppe. Zijn moeder was al negen jaar dood en nu was de Moeder van Ons Allen, zoals de minister-president haar noemde, ook overleden.
Hij besloot snel wat weekendboodschapjes te gaan doen en de hele verdere dag voor de televisie te blijven zitten. Misschien vertoonden ze nog een keer de dansende koningin temidden van haar dansende zwarte onderdanen.
Niet vergeten bij de uitgang van de supermarkt een bosje bloemen te kopen, dat hij morgen op het graf van moeder en vader zou gaan leggen.